De winkelrekken in tuincentra puilen in het voorjaar uit van de zaadmengsels. Hoe kleurrijker de foto op het pakje, hoe aantrekkelijker… Maar is dat inzaaien altijd een goed idee?
De winkelrekken in tuincentra puilen in het voorjaar uit van de zaadmengsels. Hoe kleurrijker de foto op het pakje, hoe aantrekkelijker… Maar is dat inzaaien altijd een goed idee?
Bloemenmengsels inzaaien doet iedereen met de beste bedoelingen. Een kleurrijk bloemenmengsel in je tuin is niet alleen mooi, we willen ook de bijen, vlinders en andere insecten een duwtje in de rug geven. We lezen in de media dat onze bijenpopulaties sterk achteruitgaan en dat dit op lange termijn ook zware gevolgen heeft voor de mens. Veel mensen zijn terecht bezorgd en willen in eigen tuin hun steentje bijdragen. De winkelrekken in tuincentra puilen in het voorjaar uit van de zaadmengsels. Hoe kleurrijker de foto op het pakje, hoe aantrekkelijker… Maar is dat inzaaien altijd een goed idee? Op de inspiratiedag ‘Bloeiende perspectieven op het inzaaien van bloemenmengsels’ van 19 oktober 2023 brachten de vier aanwezige sprekers een sterk genuanceerd verhaal.
Joachim Mergeay is onderzoeker bij het INBO (Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek). Zijn onderzoek concentreert zich op de toepassingen van populatiegenetica voor biodiversiteit en natuurbehoud.
“Het is een feit dat de populaties van bloeiende planten die van nature voorkomen sterk zijn afgenomen. Een van de redenen daarvoor is dat België een van de meest versnipperde landen van Europa is. We wonen met zeer veel op een kleine oppervlakte en dat zorgt ervoor dat geschikte leefgebieden schaarser worden. Het klinkt misschien contradictorisch, maar vooral voedselarme gebieden vormen een geschikt leefgebied voor veel plantensoorten. De bodem in België is niet alleen sterk versnipperd, maar ook nog eens erg stikstofrijk en dat komt de diversiteit aan soorten niet ten goede”, klinkt het.
Doorheen de tijd zijn algemene biotopen, zoals oude bossen en schraallanden, steeds zeldzamer geworden en voedselrijke graslanden en ruigtes steeds algemener. “Doordat de verschillende leefgebieden zich steeds verder van elkaar bevinden, raken populaties van planten geïsoleerd. Hun zaden kunnen zich onvoldoende ver verspreiden om de afstand tussen geschikte leefgebieden te overbruggen. Door de geringe dispersie en genetische diversiteit zijn kleine geïsoleerde populaties gedoemd om uit te sterven. Om het uitsterven tegen te gaan zijn translocaties een tijdelijk lapmiddel om tijd te kopen.”
Met translocaties, het letterlijk verplaatsen van plantensoorten, moet zeer omzichtig worden omgesprongen. Ze kunnen een impact hebben op de reeds aanwezige soorten en het is zeker niet altijd wettelijk toegelaten. “Bij translocaties is het aangewezen om de ‘Leidraad Translocaties voor Biodiversiteit in Vlaanderen’ te raadplegen. Deze leidraad werd ontwikkeld door het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek en het Agentschap Natuur en Bos.”
Openbaar groen kan bestaan uit onder andere parken, perken, bermen en akkerranden, en ook de functies ervan verschillen sterk. Niet alleen verhoogt het de lokale biodiversiteit, het zorgt evengoed voor bodemfixatie, geluidsdemping, verkeersveiligheid en biedt een esthetische meerwaarde aan het landschap. Helaas wordt maar al te vaak de esthetische functie van fleurige eenjarige mengsels belangrijker geacht dan het verhogen van de lokale biodiversiteit. Openbaar groen moet vooral ‘proper’ zijn en mag niet te veel ‘onkruid’ bevatten.
Mede door de publieke opinie spenderen gemeenten vaak met de beste bedoelingen veel geld aan het inzaaien van bloemenstroken. Het bewerken van de grond, de zaaibereiding en het zaad kosten handenvol geld terwijl inzaaien vaak weinig duurzaam is. Het eerder aangehaalde probleem van versnippering, pesticiden en vermesting laten een duurzaam ingezaaid bloemen- en kruidenbestand niet toe. Maar wat moeten gemeenten dan wél doen?
“Een goed beheer, afgestemd op lokale doelen is heel wat efficiënter”, stelt Joachim. “Het maaitijdstip en de afvoer van maaisel spelen een grote rol. Het is van groot belang dat bij het maaien rekening wordt gehouden met de zaadzetting en de zaadworp. Het afvoeren van het maaisel zorgt er dan weer voor dat de bodem verschraalt en op termijn dus meer diversiteit in bloemen en kruiden toelaat. Bloemen verschijnen vaak vanzelf wanneer de bodem schraal genoeg is na een goed maaibeheer. Inzaaien is dan dus niet nodig.”
Het opstellen van een goed beheerplan kost tijd maar loont de moeite. “Daarbij is het belangrijk dat er geen stappen worden overgeslagen. De evaluatie van de huidige toestand, het opstellen van een concrete planning en de evaluatie van een bepaalde ingreep zijn allemaal even belangrijke stappen in het proces.” Het succes van een ingreep zoals de herintroductie van een soort, is sterk afhankelijk van de ecologische noden van die soort. “Een onderschatting van die noden zorgt ervoor dat al gauw 75 procent van alle herintroducties mislukken”, stelt Joachim. “Soms is de leefomgeving zo drastisch veranderd dat er geen kans op slagen is. Een gedegen planning kan de kans op falen verlagen, maar nooit helemaal uitsluiten. Dat moeten we aanvaarden.”
Arnout Zwaenepoel is een plantenecoloog en werkt bij de West-Vlaamse Intercommunale. Daar voert hij monitoringsstudies uit en maakt (natuur)beheerplannen op voor beschermde landschappen.
Op de inspiratiedag op 19 oktober benadrukte Arnout het belang van het vermijden van floravervalsing. Daarnaast kwam hij met enkele resultaten van onderzoek dat aantoont welke specifieke planten geschikt zijn voor inheemse ongewervelden. Denk bij deze ongewervelden aan verschillende soorten vlinders, bijen, hommels, vliegen, zweefvliegen en meer.
Arnout voerde zijn onderzoek uit door monitoring van wegbermen in verschillende West-Vlaamse gemeenten. Onderzoek op andere locaties zal zorgen voor kleine verschuivingen, maar de belangrijkste resultaten zullen steeds dezelfde blijven.
“Het onderzoek toont vooral dat veel soorten die door mensen als onkruid worden aanzien, vaak juist het hoogste aantal waargenomen diersoorten telt. De meeste soorten werden waargenomen op respectievelijk gewone berenklauw (32 soorten), koninginnekruid (31 soorten) en akkerdistel (28 soorten). Op plaats zes staat het vaak niet geliefde jakobskruiskruid (21 soorten).”
Jakobskruiskruid is vooral bij veehouders niet geliefd omdat het een giftige plant is voor hun dieren. Nochtans is dit enkel in grote dosissen het geval. “Ook gezien de biodiversiteitswaarde kunnen we ons afvragen of de heksenjacht op bijvoorbeeld jakobskruiskruid en akkerdistel wel terecht is. Vroeger was het verplicht om distels te bestrijden, maar gelukkig is die wetgeving ondertussen wat versoepeld. Enkel wanneer iemand melding maakt van mogelijke overlast, is verwijdering van de plant verplicht.”
De algemene soorten zijn vaak van grotere waarde dan de zeldzame soorten. Deze resultaten tonen aan dat planten die van nature in onze bermen voorkomen zeer waardevol zijn voor de biodiversiteit. Het is een pleidooi om deze planten wat vaker een kans te geven en minder te kiezen voor het inzaaien van dure en tijdrovende mengsels, die bij een verkeerde keuze meer kwaad doen dan goed. “Biodiversiteit zou moeten vooropstaan en niet de esthetiek. Vaak is een goed bermbeheer een goede keuze om streekeigen soorten te stimuleren. Wanneer er toch wordt gekozen voor inzaaien, kiezen we best voor lokaal geoogste zaden en niet voor standaardmengsels om floravervalsing te vermijden.”
Een bijkomende bedenking is het concept van de “ecologische val”: “Wanneer een mengsel wordt ingezaaid en als nieuwe voedselbron dient voor bestuivers, bestaat de kans dat deze bestuivers beginnen te rekenen op deze locatie. Als dit mengsel het jaar erna niet opnieuw wordt ingezaaid, vallen deze insecten op niets terug. Bloemenmengsels zouden dan al trouw ieder jaar moeten gezaaid worden, wat kost- en arbeidsintensief is.”
Matti Pisman behaalde in 2021 de titel van doctor in de toegepaste biologische wetenschappen bij de universiteit van Gent. Momenteel is hij actief als biodiversiteitsmedewerker bij het Regionaal Landschap Westhoek.
Op de inspiratiedag op 19 oktober deelde Matti zijn expertise over de wilde bestuivers in Vlaanderen en de impact van bloemenzaadmengsels op de wilde bijenpopulaties. Wanneer het over bijen gaat, denken mensen vaak aan honingbijen. Nochtans zijn er in Vlaanderen veel meer soorten wilde bijen dan honingbijen, waaronder solitaire bijen, hommels en koekoeksbijen. Zowel honingbijen als wilde bijen hebben bloemen nodig als voedselbron. Ze verzamelen stuifmeel (proteïnen) en nectar (suiker) tijdens bloembezoeken. Bloemen zijn dus cruciaal voor de algemene gezondheid van alle soorten bijen in Vlaanderen.
“Het bloemenaanbod beïnvloedt op meerdere vlakken de gezondheid van bijen. Ten eerste zorgt een groter aanbod voor minder stress door voedseltekorten. Ten tweede zorgt een groter aanbod voor minder concurrentie tussen wilde bijen en honingbijen. Honingbijen zijn efficiëntere verzamelaars van nectar en stuifmeel dan wilde bijen, en hebben vaak de bovenhand in geval van competitie door voedseltekort Als laatste zijn er ook indirecte voordelen van een groter bloemenaanbod. Zo is elk bloembezoek een indirect contact tussen bijen, waarbij onder andere ziekten kunnen worden overgedragen. Een groter aanbod aan bloemen maakt die kans minder groot, omdat de kans dat 2 bijen dezelfde bloem bezoeken kleiner wordt..”
Het inzaaien van bloemenstroken is dan toch een goede oplossing, zou je denken? Zo eenvoudig is het helaas niet. “De impact van bloemenstroken is afhankelijk van soort tot soort. Bij de solitaire bijen heb je soorten die vooral actief zijn in de lente en soorten die vooral actief zijn in de zomer. Hommels en honingbijen hebben in de lente én de zomer veel voedsel nodig. Ook bij vlinders en zweefvliegen is de periode met nood aan bloeiers afhankelijk van soort tot soort. Bloemenstroken bloeien enkel in de zomer en zijn dus vaak maar de helft van het verhaal.”
Een bloeiboog die zich uitstrekt van de lente tot de late herfst is over het algemeen het beste. “In de lente staan heel wat bomen en struiken in bloei, denk maar aan fruitbomen, wilg, meidoorn… Meestal gaat het daarbij om veel bloemen op een kleine oppervlakte voor een korte periode. De bloei van kruidachtigen zoals de paardenbloem is een noodzakelijke aanvulling in het voedselaanbod. In de zomer zijn de inheemse bomen en struiken uitgebloeid en bloeien enkel de kruidachtigen nog. Deze bloei is minder intens, dus heb je grotere bloeiende oppervlaktes nodig. Hier kunnen bloemenstroken een rol spelen. Het beste resultaat krijg je als bloemenstroken complementair zijn aan andere voedselbronnen in de omgeving. Ze vormen namelijk slechts een stuk van de jaarlijkse bloeiboog.”
Om van nut te zijn voor alle soorten is de locatie van een bloemenstrook van groot belang. Wilde bijen blijven steeds binnen de 150 meter van hun nest. Honingbijen en hommels kunnen iets verder foerageren. “Om voor elke bijensoort van nut te zijn, bevindt een bloemenstrook zich best niet verder dan 150 meter van plaatsen waar wilde bijen zich kunnen nestelen.”
Tot slot is ook de plantkeuze van groot belang. Als je dan toch kiest om in te zaaien in plaats van te maaien, kies je best zoveel mogelijk voor gevarieerd autochtoon zaad. “De samenstelling van een bloemenstrook bepaalt de insecten die ervan profiteren. Honingbijen zijn het minst ‘kieskeurig’. Zij zijn vaker (fysiek) in staat om ook uit uitheemse mengsels voedsel te halen. Bij wilde bijen is dat vaker niet het geval. Inheemse insecten zijn nu eenmaal het best aangepast aan inheemse planten. Vlinders hebben naast nectarplanten ook specifieke waardplanten nodig als voedsel voor rupsen. Daarom is een mix van het juiste zaad belangrijk om alle soorten insecten van voedsel te voorzien.”
Annelies Jacobs werkt bij Natuurpunt Studie. Ze werkt onder andere mee aan het project Izabel waarbij zaden van diverse zeldzame planten worden ingezameld.
Tegen eind 2024 wil dit project meer dan 500 zaden toevoegen aan de zadencollectie in de plantentuin van Meise. Daarnaast geeft ze tips aan lokale besturen in Vlaanderen om de natuur meer kansen te bieden.
“Elk jaar vormen planten ontelbaar veel zaden die op de bodem vallen en deel kunnen uitmaken van de bodemzaadbank. Processen in de bodem zorgen ervoor dat zaden goed of minder goed hun kiemkracht bewaren. Minder dan 20 procent van onze wilde planten heeft een langlevende bodemzaadbank, daarmee bedoelen we een zaadbank van meer dan 5 jaar oud. 23 procent van alle wilde planten in Vlaanderen en Brussel staan dan ook op de Rode Lijst, dat wil zeggen dat ze een hoog risico lopen om te verdwijnen.”
In de zadenbank van de Plantentuin van Meise worden zaden van wilde planten verzameld om hun genetisch materiaal niet verloren te laten gaan. “Van de meeste plantensoorten kunnen de zaden lange tijd bewaard blijven indien ze onder gunstige omstandigheden worden opgeslagen. Om de zaden meer dan 100 jaar te kunnen bewaren moeten de zaden goed worden gedroogd, waarna ze worden ingevroren in luchtdichte enveloppes. Het is een heel delicate en tijdrovende onderneming waarvoor we gespecialiseerd materiaal ter beschikking hebben.”
Annelies benadrukt ook dat soorten herintroduceren door ze in te zaaien zeker niet altijd mogelijk, wenselijk of toegestaan is en ze waarschuwt voor ondoordacht inzaaien. “In Nederland bestaat er voor elke gemeente een ecologisch passend zadenmengsel. Zo ver staan we in België nog niet. Vaak worden er commerciële mengsels gebruikt waarvan de oorsprong onbekend is. Daar letten we beter mee op om ‘eenheidsworst’ te vermijden. Vaak bereiken we meer door een doordacht beheer dan met inzaaien.”
Zelfs op plaatsen waar je het niet verwacht, duiken soms waardevolle planten op. “Studies tonen aan dat kerkhoven een verrassend hoge biodiversiteitswaarde hebben. Een mogelijke verklaring is dat kerkhoven vaak een lange bestaansgeschiedenis hebben en weinig verstoring hebben gekend. Ze vormen als het ware een laatste thuishaven voor kwetsbare en zeldzame soorten in een totaal veranderd landschap.”