Snoeitijdstip
Het snoeitijdstip is afhankelijk van het doel van de snoei, maar als algemene regel geldt dat bomen het best gesnoeid worden in de late lente of de zomer wanneer ze volop in blad staan. Dit is namelijk het tijdstip dat de boom onmiddellijk kan reageren op de verwonding. In tegenstelling tot wat nog vaak wordt gedacht is dit niet tijdens de winterrust maar wel tijdens het groeiseizoen. Op dat moment kan de boom wonden actief afgrendelen en start de wondovergroeiing onmiddellijk. Bij zomersnoei kan de vorming van waterlot (i.e. takschot, stamschot en/of wortelopslag) ook vermeden worden, gezien deze reactie tijdens de zomer minimaal is. Het is echter uiterst belangrijk om tijdens de zomer rekening te houden met de aanwezigheid van nesten van vogels, die op hetzelfde moment volop in het broedseizoen zitten.
Snoeien tijdens de winter is enkel aangewezen in een aantal gevallen. Nadelen van wintersnoei zijn namelijk dat wonden enkel passief afgegrendeld worden en dat de wondovergroeiing pas het volgende groeiseizoen op gang komt. Bij sterk afgrendelende boomsoorten zijn bij een correcte wintersnoei weinig problemen te verwachten, hoewel ook daar zomersnoei de voorkeur geniet. Er mag nooit gesnoeid worden wanneer het vriest of wanneer vorst wordt aangekondigd. Wintersnoei levert meer nieuwe scheuten op uit slapende of adventiefknoppen, zeker als er sterk gesnoeid wordt. Knotten, kandelaren en onderhoud aan leibomen gebeurt dus steeds in de winter. Als dit soort snoei tijdens de zomer zou gebeuren, is de kans op afsterven van de boom zeer groot, aangezien er door de zware snoei dan te weinig energiereserves zijn om de bladmassa te herstellen.
Snoeien tijdens het uitlopen en het vallen van het blad wordt sterk afgeraden. Het afgrendelen en overgroeien van snoeiwonden en het compenseren van het bladverlies vragen zeer veel energie van de boom. In de lente komt de groei van de bladeren, takken en wortels op gang en heeft de boom alle energiereserves nodig voor het opbouwen van nieuw weefsel. Tijdens de herfst worden reservestoffen uit de bladeren opgeslagen in de stam, takken en wortels. Deze energiereserves gebruikt de boom het volgende voorjaar voor het uitlopen van de knoppen. Om de boom niet onnodig te belasten, is het dus beter het snoeien slechts uit te voeren tijdens de zomer, als de boom volledig in blad staat, of eventueel in de winter, als hij in winterrust is.
Snoeitechniek
Bij het snoeien is ook de juiste snoeitechniek van belang (figuur 6), anders geeft dit onnodig wonden die achteraf problemen kunnen veroorzaken. Er bestaat slechts één correcte plaats om een tak weg te snoeien: vlak achter de takkraag, de overgangszone tussen stam en tak. De al dan niet verdikte takkraag bevat zowel tak- als stamweefsel. Wordt deze tijdens het snoeien beschadigd (bv. door vlak langs de stam te zagen), dan wordt niet enkel takweefsel weggenomen, maar wordt ook een stamwonde gemaakt. Dit zorgt voor infectie en inrotting van de stam. Het is echter ook niet goed om ‘uit zekerheid’ takstompen te laten staan. Dit bemoeilijkt de wondovergroeiing en levert een schuilplaats en voedingsreserves voor belagers die de boom aanvallen via de snoeiwonde.
Tenslotte is het belangrijk dat in één snoeibeurt nooit meer dan 20% van het bladvolume weggesnoeid mag worden. Als dit overschreden wordt, dan zal de boom proberen om het evenwicht tussen zijn kroon en zijn wortels te herstellen door nieuwe scheuten te vormen uit slapende knoppen en adventiefknoppen. Het gevolg is dat de snoeiwonde of zelfs andere takken of de stam volledig overdekt worden met waterlot. Deze reactie is bij wintersnoei sterker dan bij zomersnoei. Zelfs bij achterstallige snoei wordt best nooit meer dan 20% van het bladvolume weggenomen. Dit kan al bereikt worden door het wegnemen van één zware tak. Om het snoeivolume te beperken, kunnen zware takken in eerste instantie ingekort worden, om bij de volgende snoeibeurt volledig weggenomen te worden. Om het risico op infectie en rot te beperken, moet de diameter van de gesnoeide takken zo klein mogelijk blijven. Omdat de boom wonden enkel actief kan afgrendelen in het levende spinthout, worden het best geen takken gesnoeid waarin al kernhout aanwezig is. Een algemene stelregel is dat takken mogen gesnoeid worden tot ze polsdik zijn, dit is ongeveer 8 cm diameter. Voor sterke afgrendelaars en soorten met veel spinthout mag dit iets meer zijn. Bij zwakke afgrendelaars of soorten die snel kernhout vormen beter iets minder. Snoei dikkere takken alleen als het echt niet anders kan, bijvoorbeeld bij achterstallige snoei. Bij achterstallige begeleidingssnoei kunnen trouwens zelden alle problemen in één snoeibeurt opgelost worden zonder meer dan 20% van het bladvolume weg te nemen. Spreid de snoeiwerken over meerdere jaren en begin met de dringendste takken. Wordt toch een groot bladvolume ineens gesnoeid, dan zal het resultaat een felle hergroeireactie zijn van de boom, met waterlot op stam en takken. Het gevormde waterlot kan de volledige kroonstructuur verstoren en het snoeiwerk voor de volgende jaren sterk vergroten.