Mozaïekbeheer
Met twee gefaseerde maaibeurten over delen van het perceel, worden drie verschillende graslandvariëteiten gecreëerd. Dit resulteert in een gevarieerde structuur waarbij kortgemaaide gebieden naast kruidenrijke en ruigere stukken bestaan. Door deze aanpak te hanteren, wordt voorkomen dat het aanwezige leven snel wordt teruggebracht tot een minimum, en worden er meer mogelijkheden geboden voor diversiteit en gebieden waar soorten voedsel vinden.
Sinusbeheer
Sinusbeheer omvat het gebruik van grillige sinuspaden die bij elke maaibeurt elders liggen. Een sinuspad is een kronkelende, gemaaide strook van ongeveer 2 meter breed die door het perceel loopt. Er wordt gestreefd naar een standaard van 40% ongemaaide oppervlakte, wat zowel gunstig is voor hooiland- als insectenbeheer. Dit wordt bereikt door het centrale deel te verschralen en vegetatievariatie te bevorderen, waardoor er voldoende nectarbronnen ontstaan en er genoeg vegetatie overblijft voor het afzetten van eitjes.
Een ‘sinuspad’ wordt eerst gemaaid, waarna na verloop van tijd alles aan de binnenkant van dit pad ook wordt gemaaid (het sinuspad wordt dan niet meer gemaaid). Afhankelijk van het aantal maaibeurten worden verschillende sinuspaden gemaaid, altijd op een andere locatie en tijd dan bij voorgaande maaibeurten.
Driebandbeheer
Bij driebandbeheer wordt het perceel opgesplitst in drie secties, waarbij gebogen maailijnen worden gebruikt in plaats van rechte. Deze maailijnen overlappen elkaar, wat resulteert in een diverse mix van vegetatiehoogtes, structuren en zon-schaduwzones. Bij elke maaibeurt blijft één derde van het perceel ongemaaid, terwijl de rest wordt gemaaid en verwijderd voor verschralingsbeheer.
Graslandfases
Er bestaan verschillende graslandfasen, elk getypeerd door hun plantenrijkdom en aanwezige voedselrijkdom.
Fase 0: Raaigrasland
Deze fase wordt gekenmerkt door een uniform groen grasland, gedomineerd door Engels raaigras als gevolg van een hoge hoeveelheid aanwezige voedingsstoffen in de bodem door bemesting. Door te stoppen met bemesten en 2 tot 3 keer per jaar te maaien en het maaisel af te voeren (in mei en september, of eventueel ook in juli en begin oktober), wordt de bodem voedselarmer. Door in mei te maaien voorkomen we dat de meeste grassoorten in bloei komen. Doordat het graszaad niet verspreid wordt, krijgen kruiden meer de kans om te groeien.
Voorkomende soorten in deze fase zijn onder andere Engels raaigras, ruw beemdgras, paardenbloem, vogelmuur en witte klaver.
Fase 1: Grassenmix
In deze fase is er een grotere diversiteit aan grassen, met een opvallende aanwezigheid van ruw beemdgras, maar nog steeds een beperkter aantal kruiden. Het beheer omvat tweemaal per jaar maaien en het maaisel afvoeren (in mei en september). Afhankelijk van de nutriënten in de bodem kan na ongeveer 3-5 jaar direct worden overgegaan naar fase 3.
Voorkomende soorten: ruw beemdgras, Engels raaigras, veldbeemdgras, gewoon timotheegras, kropaar, scherpe boterbloem, veldzuring en pinksterbloem.
Fase 2: Dominant stadium
Deze graslandfase wordt gekenmerkt door een dominantie van gestreepte witbol, glanshaver of grote vossenstaart. Om verdere verschraling te bevorderen, wordt aanbevolen om tweemaal per jaar te maaien en het maaisel af te voeren (in mei en september).
Veel voorkomende soorten in deze fase zijn gestreepte witbol, glanshaver en/of grote vossenstaart, samen met witte klaver, kruipende boterbloem, paardenbloem, scherpe boterbloem, gewone hoornbloem en veldzuring.
Fase 3: Gras-kruidenmix
In deze fase zien we kruiden over het hele perceel voorkomen, niet langer alleen op specifieke plekken tussen de grassoorten. Door blijvend tweemaal per jaar te maaien en het maaisel af te voeren (in juni en september), worden nog meer voedingsstoffen afgevoerd en wordt de groei van minder competitieve kruiden ten opzichte van grassen bevorderd. Voor boomgaarden kan dit de laatste fase zijn, waarbij het beheer kan worden voortgezet door tweemaal per jaar te blijven maaien.
Door de aanwezigheid van zowel grassen als klaver/weegbree, biedt dit grasland een meerwaarde als voeder voor vee. Hoewel de kwaliteit van de eerste snede daalt door het uitstellen van het maaien, kan voor deze graslandfase een beheerovereenkomst voor botanisch grasland worden afgesloten binnen bepaalde grenzen, waarbij een extra vergoeding mogelijk is.
Enkele veelvoorkomende soorten in deze fase zijn reukgras, roodzwenkgras, gewoon struisgras, pitrus, veldrus, gewone veldbies, rode klaver, smalle weegbree, gewoon biggenkruid, duizendblad, kleine klaver en grasmuur.
Fase 4: Bloemrijk grasland
Zoals in fase 3 zien we hier ook een mengeling van kruiden en grassen, typerend voor het bodemtype, de waterhuishouding en de lichtgradiënt. Hier komen nog meer kruiden voor dan in fase 3 en het grasland geeft daardoor een kleurrijke indruk. Voor boomgaarden zal dit hoe dan ook de eindfase betekenen waarbij een instandhouding kan gebeuren door tweemaal per jaar te maaien.
Enkele veel voorkomende soorten:
• In glanshavergraslanden: glanshaver, margriet, knoopkruid, groot streepzaad, beemdkroon
• In kamgraslanden: kamgras, madeliefje, gewone brunel, tijmereprijs, gewoon timotheegras
Fase 5: Schraalland
Dit is een situatie met zeer voedselarme grond waarbij de productie van vegetatie beperkt is, maar er wel een grote verscheidenheid aan plantensoorten voorkomt. De soorten die hier groeien zijn vaak zeldzamer en kenmerken voor de bodemeigenschappen. Eenmaal per jaar maaien is voldoende, tenzij de planten na het maaien te snel weer terugschieten, in dat geval wordt er een tweede keer gemaaid, kort voor de winter.
Bloeiboog
Een bloeiboog die zich uitstrekt van de lente tot de late herfst is over het algemeen het beste. In de lente staan heel wat bomen en struiken in bloei. In de zomer zijn de inheemse bomen en struiken uitgebloeid en bloeien enkel de kruidachtigen nog.